Het fotoboek van M’kio

Het fotoboek van M’kio


In een ver, ver woestijnland zwaaide een grote leeuw de scepter over het volk Sisidenge. Deze Grote Leeuw was in veel zaken wijs en in de loop van de jaren was hij steeds meer van zijn eigen kunnen overtuigd geraakt, hij wist zich een machtige leeuw. Als er eens wat speelde in zijn rijk schudde hij zijn grote manen tot een mooi kapsel en verzuchtte: ‘Als ze maar eens iets van mijn wijsheid zouden hebben, dan zou dit soort onrust niet bestaan.’

De dienaren om hem heen waren ook diep onder de indruk van zijn charismatische gaven en waren het al bij voorbaat met hem eens. Daar rekende de Grote Leeuw ook op. Als iemand wel eens voorzichtig een  tegenwerping durfde te uiten, dan was een enkele blik van de grote leeuw genoeg om weer voor lange tijd te zwijgen. Toch, zo gaat het nou eenmaal, waren er volksgenoten die zich niet als leeuw konden gedragen. Uit overtuiging  konden ze zich niet schikken in het beleid van de grote leeuw. Enkelen van hen hadden de moed om dit aan te geven. Dat kwam hen duur te staan. Grote Leeuw liet zich niets gezeggen. De volksgenoten hadden de keus: ze konden vertrekken of zich schikken of ze werden voor gek verklaard. ‘Want,’ zo zei hij: ‘als ik het vind, dan is het zo.’

Midden in dit woestijnland, enkele zandduinen verderop, groeide de kleine welp M’kio op tussen de rest van het leeuwenvolk Sisidenge. Hij voelde zich vrij en ook hij zag met ontzag tegen Grote Leeuw op. Hij had echter ook oog voor de volksgenoten die verbannen waren omwille van Grote Leeuw. Wat had M’kio daar verdriet van. Op een verkeerde dag trok hij de stoute schoenen aan. Hij kon zich niet voorstellen dat de grote leeuw zou weigeren hem te woord te staan. Toen kleine M’kio dicht in de buurt van de grote leeuw kwam, voelde  Grote Leeuw haarfijn aan dat dit welpje voor problemen kon zorgen. Dit gevaar moest hij elimineren, want het zou hem zijn aanzien kunnen schaden. Nog voordat M’kio zijn muiltje kon openen, brulde Grote Leeuw hem tegemoet. Hij ging staan, hij maakte zich breed. Hij brulde woest. Het schuim stond op zijn lippen. Het hele volk moest hem horen: ‘Wat doe jij nog in mijn rijk? Hoe durf je mijn wijsheid ter discussie te stellen? Vanaf nu is jouw plek in de kooi aan de rand van mijn rijk! Waag het niet om mijn rijk zonder mijn toestemming weer in te lopen. Ook moet je een muilkorf dragen. Alles net zo lang totdat je bij zinnen bent gekomen.’ M’kio werd door de dienaren van Grote Leeuw afgevoerd. De dienaren hadden deze reactie ook niet verwacht, maar gehoorzamen deden ze zoals hen bevolen was. Natuurlijk. Ze hadden immers ook die andere voorbeelden al van dichtbij meegemaakt. En ‘gelukkig,’ zo dachten ze, ‘zijn wij niet persoonlijk verantwoordelijk.’

Heel af en toe maakte een van de volksgenoten een omweg om M’kio nog even te zien in de kooi. Maar meestal was het omdat ze toch al op weg waren met een ander reisdoel. Het welpje werd meewarig aangekeken: ‘Joh, als jij hier zit, dan zul je je klauwen wel in de honingpot van onze grote leider gestopt hebben. Dat had je niet moeten doen. En ook al heb je niets verkeerd gedaan, dan kun je dat toch maar beter toegeven.’ Ook gaven ze aan dat er inmiddels steeds vaker foto’s van M’kio werden verspreid. Foto’s die negatief waren afgedrukt.

Grote Leeuw verzamelde alle foto’s in een heus fotoboek. Zo af en toe keek hij er eens in en dan likte hij vergenoegd over z’n lippen. Hij vond de foto’s uitzonderlijk goed van kwaliteit! De fotograaf had de orders goed uitgevoerd. Maar, M’kio en zijn familie waren er erg door van streek. Vanuit de kooi schreef het welpje dan ook nog enkele brieven aan Grote Leeuw. Hij wilde graag samen met Grote Leeuw naar de foto’s kijken die over hem verspreid waren. Hij wilde weten of hij er goed op stond. Hij wilde duidelijk maken dat hij nog steeds respect had voor Grote Leeuw. Hij wilde ook gewoon voelen dat hij familie was van deze grote leeuw. Grote Leeuw liet echter alleen maar weten dat M’kio na al die jaren eens moest stoppen met hem lastig te vallen. Hij gaf zijn dienaren opdracht om de welp de nagels van hun klauwen te laten voelen. Zo deden ze. Zo baatte het verzoek van het welpje niet, maar het schaadde wel. Zwaargewond zat M’kio in de kooi vast. Hij kwijnde er weg, verlangend kijken naar de plekken waar hij ooit vrij en vrolijk had rondgerend en gespeeld.

Een familielid, N’seda, gaf bij Grote Leeuw aan over een deel van de foto’s te beschikken. Grote Leeuw gaf hem te kennen dat dit geen enkel probleem was, zolang de welp de foto’s maar niet te zien kreeg. Daarop liet N’seda weten het niet eens te zijn met Grote Leeuw. Daar reageerde de machtige grote leeuw enkele jaren lang niet op.

Even leek er toch een ommekeer te komen. Grote Leeuw begon te begrijpen dat de situatie hem ook geen goed deed. En ook dat verre familielid N’seda bleef maar aan z’n kop zeuren dat hij niet goed omging met de situatie. Het leek hem verstandiger om M’kio uit de kooi te laten en weer een beetje, nog steeds met een muilkorf, rond te laten lopen. Het volk was blij, zo leek het toch weer allemaal in orde te komen. Grote Leeuw begreep dat hij hier nóg een keer aan het volk kon tonen hoe goed hij was. Hij  wilde zo graag voelen hoe het is als het volk je op handen draagt en jou als leider beschouwt.

Als rechtgeaarde leeuw was hij bijzonder eergevoelig, dat had hem ook ver gebracht in dit leven. Zijn status was zijn macht. Hij was zelfs bereid om M’kio nog een tactische brief te schrijven. Hij schreef aan de welp dat het hem speet dat hij foto’s had laten maken en verspreid had. En ja, het negatief was verkeerd belicht en daardoor ook volledig verkeerd afgedrukt. De focus was verkeerd, en er waren veel onscherpe beelden verspreid.

Het welpje M’kio was blij met deze tegemoetkoming en liet dit weten aan Grote Leeuw. Hij gaf aan dat hij dan ook graag met Grote Leeuw naar die verkeerd belichte foto’s wilde kijken. Hij wilde weten welke medische diagnose er op basis van de negatieven over hem gesteld was. Het was niet meer dan logisch dat hij heel graag wilde begrijpen waarom hij door veel raadsheren steeds opnieuw werd gebeten en open geklauwd. Zijn vel zat ondertussen vol met littekens van de scherpe nagels. Hij kon zich vanwege de verwondingen maar net in leven houden. Wat was het behandelplan van de Grote Leeuw geweest? Maar o, wat was dit een dom verzoek van M’kio. Hij had inmiddels toch echt beter kunnen weten.

Grote Leeuw vond dit verzoek niet echt een probleem. Hoewel hij had aangegeven over het fotoboek met de verkeerde foto’s te beschikken, weigerde hij deze met M’kio te bekijken. Hij liet weten dat hij de welp zo’n misselijke volhouder vond, dat hij vanaf nu de foto’s eigenlijk best goed gelukt vond. En ja, hij had wel excuus gemaakt, maar daar moest M’kio dan maar tevreden mee zijn. Hij besloot met: ‘Als ik dat vind, beste welp, dan is dat dus zo!’ Aan het volk werd bekendgemaakt dat Grote Leeuw excuus had gemaakt en dat welp M’kio toch bleef zeuren. In de communicatie aan het volk wentelde Grote Leeuw zich in de rol van slachtoffer. Erger dan dit moment was  het voor het welpje nooit geweest. M’kio droop af met de staart tussen de benen, en liep terug naar zijn kooi van eenzaamheid. Zijn inmiddels groeiende manen hingen er troosteloos bij. Zijn vacht verloor meer en meer de diepe glans. Hij besloot na een verdrietige periode op reis te gaan.

Hij ging op reis naar andere landen. Hij zag vele vergezichten. Ook bekeek hij de eigen situatie vanuit allerlei perspectieven.  Maar hij miste zijn familie. Hij ontmoette veel andere volken, ook veel verre verwanten en hij had het er goed. Daar glansde zijn vacht als vanouds en van binnenuit. Maar toch, altijd bleef hij heimwee houden. Heimwee naar de plek waar hij opgroeide als kleine welp.
Tussen het reizen door ondernam hij dan ook diverse pogingen om in contact te komen met Grote Leeuw. Het contact werd geweigerd, steeds opnieuw. Ondanks dat M’kio vele perspectieven en mogelijkheden bood, wilde Grote Leeuw liever door zijn eigen koker blijven kijken. Hij dwong ook af dat het hele volk die koker cadeau kreeg. De verzoeken van M’kio werden in de klauwen van Grote Leeuw opengereten, verscheurd alsof de vijand op deze wijze verslonden kon worden. Vaak bleven slechts enkele woorden leesbaar. Tijdens zijn reizen ontmoette M’kio her en der ook nog voormalige verbannen volksgenoten. Zij herkenden de heimwee die zich als kiespijn in een van zijn hoektanden vastzette. Opnieuw vroeg hij Grote Leeuw dus onderdanig om het fotoboek. Hij wilde de kleuren zien, hij wilde de belichting zien, hij was bereid om het fotoboek stilletjes op te komen halen, hij zou er alles voor doen. Als hij maar iets kon terugzien van zijn jeugd. Als hij maar iets kon voelen van de liefde en de veiligheid die er ooit ook voor hem was geweest.

De grote leeuw grijnsde echter. Hij keek nog eens zelfgenoegzaam het fotoboek door. Hij besefte dat M’kio ver heen was en nu volledig in zijn macht.  In een leeuwenrijk is het nu eenmaal een regel dat de sterkste wint. Hij kon nu de genadeklap wel geven in de zekerheid dan van die roekeloze welp af te zijn. Hij kon zijn macht nog een keer tonen. Hij liet z’n secretaris noteren: ‘Beste M’kio, waar heb je het over? Er bestaat helemaal geen fotoboek met beelden van jou. Hoe haal je die zottigheid in je domme oranje kop? En weet je, als er al een fotoboek bestaat, dan toch zeker niet met die rotkop van jou erop. En weet je, al zouden er foto’s van jou bestaan, dan zijn ze lekker voor mij alleen. Ik wil namelijk zélf die foto’s gebruiken als het míj uitkomt. Als ik dit vind, dan is dat dus zo.’ Woest schudde Grote Leeuw zijn immense kop. Hij voelde zich getergd door de vraag van de welp. M’kio wist nu dat hij bedrogen werd. Eindelijk begon hij iets wijzer te worden. Hij wachtte af of Grote Leeuw toch nog bij zinnen zou komen. Ten einde raad legde hij zijn vraag om zijn fotoboek neer bij de raadslieden van het land. Grote Leeuw meesmuilde: ‘Ja, beste raadslieden, ik ben natuurlijk altijd bereid om die foto’s met de welp te delen. Als u dat wenst zal ik onmiddellijk het fotoboek openen. Maar weet u, ik heb de foto’s die eigenlijk wel en niet bestaan, al lang opgevoerd aan mijn volk.’ Aan het volk liet Grote Leeuw weten dat de smaak van de gezamenlijke maaltijden volledig verpest was door aanwezigheid van M’kio en N’seda. De raadslieden gaven echter wijze raad. Ze gaven aan dat het fotoboek inderdaad van M’kio was, maar ja, als Grote Leeuw verklaarde dat het fotoboek was opgevreten, dan was dat gewoon zo. M’kio moest zich tevreden stellen met slechts twee foto’s.

De welp was ondanks de toegenomen wijsheid, nog steeds aanmerkelijk naïef. Hij liet aan het volk weten dat hij het jammer vond dat er maar twee foto’s over waren, maar daar kon M’kio zich in schikken. Zijn honger zou ermee gestild zijn. Gek genoeg haalde hij zich met die inschikkelijkheid opnieuw de woede van Grote Leeuw op de hals. Met enorme krachtsinspanningen spande deze zijn spieren, de schouders werden breed en hoog getoond, de kop werd naar achteren gegooid en hij gromde, brulde en bralde. Het hele volk móest en zou het horen: ‘Volksgenoten, lieve volksgenoten, wij hebben een víjand onder ons, een afvallige. Het is die nare welp die ons volk bedreigt. De welp die zich niet als wíj wil gedragen, niet als ík wil gedragen. Ik vind dat die twee foto’s niet van M’kio zijn. Het moet voor mij wel mogelijk blijven om alleen zélf plezier te hebben van míjn fotoboeken. Als ik dat allemaal vind, dan is dat zo!’ Natuurlijk geloofde het volk Sisidenge dit, want als Grote Leeuw het vindt, dan is dat zo! Grote Leeuw hief in het donker zijn zware poten op en stortte zich op de welp. Hij beet hem op een haar na dood.
Toen kwam ook N’seda weer in beeld. Hij had de foto’s steeds toegestuurd gekregen en bewaard. Hij had meegemaakt tegen welke achtergrond en met welk perspectief de foto’s waren afgedrukt. Hij was er getuige van geweest hoe de fotograaf zijn opdracht had ontvangen. Hij wist hoe de lens was omgedraaid tijdens het nemen van de foto’s. Hij wist hoe de afgedrukte foto’s afweken van de negatieven. N’seda maakte Grote Leeuw hier opnieuw op attent. Maar de hooghartige leeuw zei: ‘Dat maak ik zelf wel uit! Als ik vind dat het anders is, dan is dat dus zo, want ik vind het!’ Hij lachte N’seda uit: ‘Je weet toch dat ík het hier ben die het voor het zeggen heeft? Kom jij maar gauw jóuw fotoboekje inleveren.’

Het opstandige familielid N’seda heeft Grote Leeuw opnieuw laten weten dat diens omgang met M’kio niet in de haak is. Hij vraagt aan veel wijze leeuwen om raad. Hij geeft vervolgens aan bij Grote Leeuw dat het fotoboek van hem vanaf nu ook beschikbaar is voor de welp. Grote Leeuw brult hem nog steeds toe: ‘Wat wil jij nu eigenlijk? Je hebt er geen bal mee te maken wat ik wel en niet doe. Ik verbied je om dat fotoboek te laten zien. Je schendt mijn leeuwencode! Waarom? Nou, omdat ik  het niet leuk vind dat je dat doet. Waar haal jij het lef vandaan om het níet met me eens te zijn. Als ik het niet leuk vind, dan is het dus niet leuk!’ Grote Leeuw nam niet de moeite om de zorgvuldige overwegingen van N’seda te overdenken, hij negeerde ze. Het was ook niet makkelijk om door een koker kijkend een brief te lezen. Inmiddels leed hij daardoor aan een ernstige oogafwijking. Hij was er bovendien van overtuigd dat het uitsluitend aan hém was om te bepalen of overwegingen kunnen bestaan. Bovendien, zo overwoog hij bij zichzelf: ‘als ik het vind, is het genoeg, want ík vind het.’ Dat gold wat hem betreft ook voor de regels van het volk Sisidenge. N’seda legde Grote Leeuw nog de vraag voor of hij fouten kon ontdekken in het fotoboek, maar ook die vraag werd genegeerd. Enkele maanden later had Grote Leeuw daar toch een beetje spijt van en besloot toen: ‘Ik vind dat er fouten in het boek staan. Dat hoef ik niet aan te tonen, want ik vind het en dan is het dus zo.’ Enkele raadslieden vragen Grote Leeuw of M’kio en N’seda nog deelnemen aan de gezamenlijke maaltijden. Grote Leeuw antwoordt trots en onverschillig: ‘Hoe moet ik dat weten? Dat interesseert me helemaal niet. En als het mij niet interesseert, dan is het niet interessant, want dat is aan mij!’

Inmiddels is M’kio sterk gegroeid. De welp heeft inmiddels de beschrijvingen van de foto’s gelezen, maar de foto’s zelf nog steeds niet gezien. Hij wil nog steeds graag dat Grote Leeuw hem de verhalen vertelt die bij de foto’s horen. Elke avond schudt hij zijn manen en kijkt hoopvol naar de hemel. Hij vraagt of Grote Leeuw ooit weer wijs mag worden. M’kio vraagt zich af of de leeuw nog beseft dat ze familie zijn. De welp is nu bijna een jonge leeuw geworden. Hij is nu minder bang voor de grote leeuw. Opnieuw vermant hij zich. M’kio stuurt Grote Leeuw een brief waarin hij met z’n gehavende poten beschrijft hoe het leven hem is vergaan. Hij doet het voorstel om samen het fotoboek te bekijken. De leeuw denkt bij zichzelf: ‘Hoe kan ik nou van dat rotbeest afkomen?’ Daarna gromt hij van plezier. Hij ziet het al helemaal voor zich hoe dit weer in zijn voordeel kan uitpakken. Hij laat de gedienstige klerk reageren: ‘Beste welp, wat fijn dat je me wil spreken. Inmiddels heb je mijn kop zoveel grijze manen bezorgd, dat ik me daardoor verwond voel. Die gedeelde wens om dat proces snel te beëindigen honoreer ik. Ik heb verder geen zin om jouw voorstel door te nemen. Wat vind je van míjn voorstel? O ja, het fotoboek laten we gewoon dicht.’ De jonge leeuw M’kio heeft daar veel last van, maar is nu niet bang meer voor deze grote leeuw. M’kio bedenkt: ‘Ooit zullen ze zich weer herinneren dat ze me gekend hebben.’ Hij besluit de oude leeuw  nog eenmaal een kans te geven. Na bijna 1800 dagen met kansen die werden verscheurd, afgewezen of opgevreten, kunnen er nog wel een paar weken bij. Ook die ouwe blijft tenslotte familie, ze hebben eenzelfde voorouder, dát interesseert M’kio. En dat is niet omdat hij dat vindt, maar omdat het zo is. En daarom is het zo.

Auteur sprookje      : G1
Inspiratiebron          : Kerkenraad GKv WP1


Klik hieronder op de link voor enkele foto’s uit het fotoboekje van N’seda: